Handelingen van apostelen 24:1-27
Voetnoten
Aantekeningen
oudsten: Lett.: ‘oudere mannen’. In de Bijbel wordt het Griekse presbuteros voornamelijk gebruikt voor personen die gezag en verantwoordelijkheid dragen in een gemeenschap of natie. Hoewel de term soms duidt op leeftijd (zoals in Lu 15:25 en Han 2:17), wordt die niet uitsluitend toegepast op ouderen. Hier wordt het woord gebruikt voor de leiders van het Joodse volk, die vaak in één adem worden genoemd met de overpriesters en de schriftgeleerden. Het Sanhedrin bestond uit mannen uit deze drie groepen (Mt 21:23; 26:3, 47, 57; 27:1, 41; 28:12; zie Woordenlijst ‘Ouderling, oudste’).
oudsten: Hier wordt het woord gebruikt voor de leiders van het Joodse volk, die vaak in één adem worden genoemd met de overpriesters en de schriftgeleerden. (Zie aantekening bij Mt 16:21.)
een redenaar: Of ‘een advocaat’. Het Griekse rhetor had oorspronkelijk de betekenis van ‘redenaar’, ‘spreker’, maar ging later ook ‘advocaat’, ‘pleiter’ betekenen. Tertullus diende namens de Joden een aanklacht tegen Paulus in bij gouverneur Felix in Cesarea.
de hele bewoonde aarde: In een ruime betekenis slaat het Griekse woord voor ‘bewoonde aarde’ (oikoumene) op de aarde als woonplaats van de mensheid (Lu 4:5; Han 17:31; Ro 10:18; Opb 12:9; 16:14). In de eerste eeuw werd het woord ook gebruikt voor het enorme Romeinse Rijk, waarover de Joden waren verspreid (Han 24:5).
van de partij van de farizeeën: Of ‘van de sekte van de farizeeën’. Blijkbaar werden deze christenen in een bepaald opzicht nog steeds vereenzelvigd met hun farizese achtergrond. (Vergelijk de aantekening bij Han 23:6.)
richting van onze godsdienst: Of ‘sekte van onze vorm van aanbidding’. (Zie aantekening bij Han 24:5.)
de Nazarener: Een bijnaam voor Jezus en later ook voor zijn volgelingen (Han 24:5). Omdat de naam Jezus veel voorkwam onder de Joden, werd er vaak een aanduiding aan toegevoegd. In Bijbelse tijden was het heel gebruikelijk om de naam van mensen te verbinden aan de plaats waar ze vandaan kwamen (2Sa 3:2, 3; 17:27; 23:25-39; Na 1:1; Han 13:1; 21:29). Jezus woonde het grootste deel van zijn aardse leven in Nazareth in Galilea, dus het was niet vreemd om die term in verband met hem te gebruiken. Jezus werd vaak ‘de Nazarener’ genoemd, in verschillende situaties en door verschillende personen (Mr 1:23, 24; 10:46, 47; 14:66-69; 16:5, 6; Lu 24:13-19; Jo 18:1-7). Jezus zelf aanvaardde en gebruikte die naam (Jo 18:5-8; Han 22:6-8). Pilatus liet op de martelpaal een opschrift bevestigen met in het Hebreeuws, Latijn en Grieks de woorden: ‘Jezus de Nazarener, de Koning van de Joden’ (Jo 19:19, 20). Vanaf Pinksteren 33 spraken zowel de apostelen als anderen vaak over Jezus als de Nazarener of als degene die uit Nazareth kwam (Han 2:22; 3:6; 4:10; 6:14; 10:38; 26:9; zie ook aantekening bij Mt 2:23).
een pest: Of ‘onruststoker’. De enige andere keer dat dit woord in de Griekse Geschriften wordt gebruikt is in Lu 21:11, waar het wordt gebruikt voor epidemieën of wijdverbreide ziekten. Hier in Han 24:5 wordt het figuurlijk gebruikt voor iemand die als ‘een pest’ wordt gezien, iemand die problemen veroorzaakt of een bedreiging voor de openbare orde is, een onruststoker.
de hele bewoonde aarde: Zie aantekening bij Lu 2:1.
sekte: Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt (hairesis), had blijkbaar oorspronkelijk de betekenis van ‘een keuze’. Zo wordt het woord in Le 22:18 in de Septuaginta gebruikt, waar wordt gezegd dat de Israëlieten offers brachten ‘naar al hun keuzes’. In de Griekse Geschriften wordt het woord gebruikt voor een groep mensen die vasthoudt aan kenmerkende opvattingen of leerstellingen. De term wordt toegepast op de twee belangrijkste takken van het jodendom: de farizeeën en de sadduceeën (Han 5:17, vtn.; zie aantekeningen bij Han 15:5 en 26:5). Niet-christenen noemden het christendom een ‘sekte’ of ‘de sekte van de Nazarenen’, mogelijk omdat ze het als een afscheiding van het jodendom bezagen (Han 24:5, 14; 28:22). Het Griekse hairesis werd ook gebruikt voor groepen die in de christelijke gemeente ontstonden. Jezus beklemtoonde dat er eenheid onder zijn volgelingen moest zijn en bad daar om (Jo 17:21). De apostelen streefden ernaar de eenheid binnen de christelijke gemeente te bewaren (1Kor 1:10; Ju 17-19). Als de leden van de gemeenten zich in groepen zouden verdelen, zou dat de eenheid verstoren. Het Griekse hairesis werd gebruikt om zulke groepen te beschrijven en kreeg dan ook de negatieve betekenis van een afgescheiden groep, een sekte. Onenigheid in het geloof kon leiden tot hevige discussies, tweedracht en zelfs vijandigheid. (Vergelijk Han 23:7-10.) Sekten moesten dus vermeden worden en werden bezien als een uiting van ‘de werken van het vlees’ (Ga 5:19-21; 1Kor 11:19; 2Pe 2:1).
de Nazarenen: Zie aantekening bij Mr 10:47.
Enkele latere Griekse manuscripten en enkele oude vertalingen in andere talen voegen met kleine variaties in vers 6-8 het volgende toe: ‘en wilden we hem naar onze wet oordelen. (7) Maar commandant Lysias kwam, rukte hem met veel geweld uit onze handen (8) en gaf zijn aanklagers bevel naar u toe te gaan.’ Maar die woorden komen niet voor in de oudste en betrouwbaarste manuscripten en maken blijkbaar geen deel uit van de oorspronkelijke tekst van Handelingen. (Zie App. A3.)
ik (...) heilige dienst doe voor: Of ‘ik (...) aanbid’. De basisbetekenis van het Griekse werkwoord latreuo is ‘dienen’, maar in sommige contexten kan het worden weergegeven met ‘aanbidden’. In de Bijbel duidt het meestal op dienst voor God, dienst die verband houdt met de aanbidding van hem (Mt 4:10; Lu 1:74; 2:37; 4:8; Ro 1:9; Fil 3:3; 2Ti 1:3; Heb 9:14; 12:28; Opb 7:15; 22:3) of dienst in het heiligdom of de tempel (Heb 8:5; 9:9; 10:2; 13:10). In enkele gevallen wordt de term gebruikt in verband met valse aanbidding — het dienen of aanbidden van dingen die geschapen zijn (Han 7:42; Ro 1:25).
opstanding: Het Griekse anastasis betekent letterlijk ‘oprichten’, ‘opstaan’. Het wordt in de Griekse Geschriften zo’n 40 keer gebruikt in verband met de opstanding van de doden. (Enkele voorbeelden: Mt 22:31; Han 2:31; 4:2; 17:18, 32; 23:6; 1Kor 15:12, 13.) In de Septuaginta wordt in Jes 26:19 in de uitdrukking ‘je doden zullen leven’ een werkwoordsvorm van anastasis gebruikt als weergave van het Hebreeuwse werkwoord ‘leven’. (Zie Woordenlijst.)
de legerofficier: Of ‘de centurio’. Een centurio was iemand die in het Romeinse leger het bevel had over zo’n 100 soldaten.
Bernice: Ook wel Berenice genoemd. De zus van Herodes Agrippa II. Het gerucht ging dat Agrippa een incestueuze verhouding met haar had. Later werd ze de minnares van Titus, voordat hij keizer van Rome werd.
Drusilla: De derde en jongste dochter van de Herodes die in Han 12:1 vermeld wordt, Herodes Agrippa I. Ze werd rond het jaar 38 geboren en was een zus van Agrippa II, Bernice en Mariamne III. (Zie aantekening bij Han 25:13 en Woordenlijst ‘Herodes’.) Gouverneur Felix was haar tweede man. Eerst was ze getrouwd met de Syrische koning Azizus van Emesa, maar ze liet zich van hem scheiden en trouwde rond 54 n.Chr. met Felix, toen ze zo’n 16 jaar oud was. Misschien was ze erbij toen Paulus met Felix sprak ‘over rechtvaardigheid, zelfbeheersing en het komende oordeel’ (Han 24:25). Toen Felix twee jaar later het bestuur aan Festus overdroeg, liet hij Paulus in gevangenschap achter omdat hij ‘in de gunst wilde komen bij de Joden’ (Han 24:27). Volgens sommigen deed hij dit om zijn jonge vrouw, die Joods was, een plezier te doen.
Media
De Joodse Hoge Raad, ook het Grote Sanhedrin genoemd, telde 71 leden en zetelde in Jeruzalem. (Zie Woordenlijst.) Volgens de Misjna zaten de leden in drie rijen in een halve cirkel en waren er twee griffiers aanwezig om de beslissingen van het gerechtshof vast te leggen. Sommige architectonische kenmerken op de afbeelding zijn gebaseerd op overblijfselen in Jeruzalem van wat volgens sommigen de raadskamer uit de eerste eeuw was. (Zie Appendix B12, kaart ‘Jeruzalem en omgeving’.)
1. Hogepriester
2. Leden Sanhedrin
3. Gedaagde
4. Griffiers