Jezus vertelde deze gelijkenis als antwoord op de vraag: ‘Wie is mijn naaste?’ (Lu 10:25-29) Hij wist dat de christelijke gemeente uiteindelijk uit ‘alle soorten mensen’ zou bestaan, onder wie Samaritanen en heidenen (Jo 12:32). Deze gelijkenis leerde zijn volgelingen dat ze moeite moesten doen om liefde voor anderen te tonen, ook voor degenen die heel anders waren dan zij.
VRAAG JE AF:
-
Wat vind ik van broeders en zusters die een andere cultuur hebben?
-
Ga ik vooral om met mensen met wie ik veel gemeen heb?
-
Zou ik mijn hart wijd open kunnen zetten door broeders en zusters met een andere achtergrond beter te leren kennen? (2Kor 6:13)
Wie kan ik uitnodigen om . . .
-
met mij samen te werken in de velddienst?
-
bij mij thuis te komen eten?
-
mee te doen met onze gezinsaanbidding?