Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

LEVENSVERHAAL

Onze familie dient Jehovah al zeven generaties

Onze familie dient Jehovah al zeven generaties

Ik hoor vaak dat ik op mijn vader lijk. Ik heb zijn houding, ogen en gevoel voor humor. Maar ik heb nog iets anders van hem geërfd — een erfgoed dat al zeven generaties lang door onze familie wordt gekoesterd. Hier volgt ons verhaal.

Mijn vader en ik verdiepen ons in het erfgoed van de familie

Op 20 januari 1815 werd mijn voorouder Thomas Williams (1) * geboren in Horncastle (Engeland). Toen hij twee was, stierf zijn moeder, waardoor Thomas, zijn zus en zijn twee broers alleen door hun vader, John Williams, grootgebracht werden. John leidde Thomas op tot timmerman, maar Thomas wilde iets anders met zijn leven.

Religie maakte in Engeland een opleving door. Predikant John Wesley had zich van de anglicaanse kerk afgesplitst en vormde een groep die persoonlijke Bijbelstudie en evangeliseren belangrijk vond. Later kwamen ze bekend te staan als de methodisten. Wesleys leringen waren enorm populair en ook de familie Williams aanvaardde ze enthousiast. Thomas werd predikant en bood zich al snel aan voor zendingswerk in het Stille Zuidzeegebied. In juli 1840 kwamen hij en zijn kersverse bruid, Mary (2), aan bij Lakeba *, een vulkanisch eiland in Fiji waar kannibalen woonden.

TUSSEN DE KANNIBALEN

De eerste jaren in Fiji waren erg zwaar voor Thomas en Mary. De hitte was ondraaglijk en ze maakten lange dagen onder slechte omstandigheden. Ze kregen ook met onbeschrijfelijke gruwelijkheden te maken — stammenoorlog, kindermoord, kannibalisme en het wurgen van weduwen — en de meeste inwoners wilden niet naar hun boodschap luisteren. Mary en haar oudste zoon John werden ziek en stierven bijna. In 1843 schreef Thomas: ‘Ik voelde me overweldigd door alles. (...) Ik was de wanhoop nabij.’ Toch hielden Mary en hij vol omdat hun geloof in Jehovah ze kracht gaf.

Thomas was een goede timmerman en bouwde het eerste huis in Europese stijl in Fiji. Het huis had een geventileerde verhoogde vloer en andere vernieuwingen die de aandacht trokken van de Fijiërs. Toen het huis bijna klaar was, werd Thomas Whitton Williams (3) geboren, de tweede zoon van Thomas en Mary, en mijn voorouder.

In 1843 werkte Thomas sr. mee aan het vertalen van het evangelie van Johannes in het Fiji, wat hij erg moeilijk vond. * Maar hij was een begaafd antropoloog met een scherp waarnemingsvermogen. Hij schreef al zijn bevindingen op in zijn boek Fiji and the Fijians (1858), een standaardwerk over het leven in Fiji in de achttiende eeuw.

Na dertien jaar keihard gewerkt te hebben, was Thomas’ gezondheid zo verslechterd dat het gezin besloot naar Australië te verhuizen. In 1891 stierf Thomas in Ballarat, na een lange en opmerkelijke carrière als predikant.

‘GOUD’ IN HET WESTEN

In 1883 verhuisden Thomas Whitton Williams en zijn vrouw, Phoebe (4), met hun jonge gezin naar Perth. Hun tweede kind, Arthur Bakewell Williams (5), mijn betovergrootvader, was toen negen.

Op z’n 22ste probeerde Arthur goud te vinden in Kalgoorlie, een mijnstadje 600 kilometer ten oosten van Perth. Daar las hij lectuur van de Internationale Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen toen heetten. Hij nam ook een abonnement op Zion’s Watch Tower. Arthur was enorm geboeid door wat hij las. Hij praatte er met anderen over en organiseerde bijeenkomsten voor Bijbelstudie. Dat vormde het prille begin van het werk van Jehovah’s Getuigen in Western Australia.

Wat Arthur leerde, deelde hij ook met zijn familie. Zijn vader, Thomas Whitton, steunde zijn beslissing om zich bij de Bijbelonderzoekers aan te sluiten maar stierf kort daarna. Zijn moeder, Phoebe, en zijn zussen, Violet en Mary, werden ook Bijbelonderzoekers. Violet werd een volletijdprediker, of pionier. Arthur zei dat ze ‘de beste en ijverigste pionier van Western Australia was’. Arthurs mening zal een beetje gekleurd zijn geweest, maar Violets goede voorbeeld had veel invloed op de volgende Williams-generatie.

Na verloop van tijd trouwde Arthur en verhuisde hij naar Donnybrook, een stadje in een fruitteeltgebied in het zuidwesten van Western Australia. Daar kreeg hij de bijnaam ‘Old Mad 1914’ omdat hij vurig vertelde over voorspellingen in de Bijbel die naar dat jaar vooruitwezen. * Het geplaag stopte toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Arthur sprak in zijn winkel geregeld met klanten over de Bijbel. Hij legde Bijbelse lectuur duidelijk zichtbaar in de etalage. Er stond ook een bord waarop 100 pond werd uitgeloofd aan degene die kon bewijzen dat de Drie-eenheid klopte — een onbijbelse leerstelling die Arthur stellig afwees. Hij heeft nooit hoeven uitbetalen.

Het huis van Williams werd in Donnybrook een centrale plaats voor Bijbelstudie en voor bijeenkomsten van de gemeente. Later bouwde Arthur een Koninkrijkszaal, of vergaderzaal, voor de gemeente. Het was een van de eerste in Western Australia. Toen hij al ver in de zeventig was, ging hij nog met regelmaat in zijn nette pak, met stropdas, op z’n oude paard Doll naar mensen in de omgeving van Donnybrook om over de Bijbel te praten.

Arthur was rustig en ingetogen, maar ook heel ijverig. Zijn voorbeeld had een grote impact op het leven van zijn kinderen. Zijn dochter Florence (6) werd zendeling in India. Zijn zoons, Arthur Lindsay (7) en Thomas, waren net als hun vader lange tijd ouderling in de gemeente.

DE ZOETE ‘LADY WILLIAMS’

Arthur Lindsay Williams, mijn overgrootvader, was een vriendelijke man en daarom erg geliefd. Hij had altijd tijd voor mensen en behandelde iedereen met respect. Hij kon ook geweldig goed houthakken en won achttien regionale houthakwedstrijden in twaalf jaar.

Arthur was niet bepaald blij toen Ronald (8), zijn zoontje van twee (mijn opa), een kleine appelboom naast hun huis met een bijl bewerkte. Ronalds moeder bedekte de wond van de boom zorgvuldig en na een tijdje leverde die bijzonder zoete appels. Die appels kregen de naam Lady Williams, en deze nieuwe soort werd een voorloper van de Pink Lady, een van de populairste appelsoorten ter wereld.

Later ging opa vooral dingen opbouwen in plaats van omhakken. Samen met mijn oma werkte hij jarenlang als vrijwilliger bij bouwprojecten van de Getuigen in Australië en op de Solomoneilanden. Hij is nu bijna 80 en is nog steeds ouderling in de gemeente. Ook helpt hij bij de bouw en renovatie van Koninkrijkszalen in Western Australia.

IN DE VOETSTAPPEN VAN MIJN VOOROUDERS

Mijn ouders, Geoffrey (9) en Janice (10) Williams, traden in de voetstappen van mijn voorouders en deden er alles aan om mijn zus, Katharine (11), en mij (12) Bijbelse waarden bij te brengen. Op mijn dertiende nam ik een besluit. Tijdens een bijeenkomst van Jehovah’s Getuigen moedigde John Barr, lid van het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen, jongeren aan: ‘Verspil niet het meest kostbare wat je hebt: de kans om Jehovah te leren kennen en van hem te gaan houden.’ Die avond beloofde ik Jehovah dat ik hem zou gaan dienen. Twee jaar later begon ik met pionieren.

Tegenwoordig zijn mijn vrouw, Chloe, en ik volletijdpredikers in Tom Price, een afgelegen mijnstadje in het noordwesten van Western Australia. We werken parttime om voor onszelf te kunnen zorgen. Mijn ouders en mijn zus en zwager, Katharine en Andrew, pionieren in Port Hedland, 420 kilometer noordelijker. Mijn vader en ik zijn ouderling.

Zeven generaties terug nam mijn voorvader Thomas Williams het besluit om Jehovah te gaan dienen. Dat geloof en die ijver is van generatie op generatie overgegaan. Wat ben ik dankbaar voor zo’n rijk geestelijk erfgoed!

^ Het nummer verwijst naar de personen op de foto’s bij de tijdbalk.

^ Vroeger Lakemba genoemd. Een van de Lau-eilanden in het oosten van Fiji.

^ Zendeling John Hunt heeft het grootste gedeelte van het Nieuwe Testament vertaald. Die vertaling werd in 1847 uitgegeven. Opmerkelijk is dat hierin de naam van God, Jiova, voorkomt.

^ Zie de appendix ‘1914 — Een belangrijk jaar in de bijbelse profetieën’ van het boek Wat leert de bijbel echt?, uitgegeven door Jehovah’s Getuigen en beschikbaar op jw.org/nl.