Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

’Uit de bergen zult gij koper delven’

’Uit de bergen zult gij koper delven’

Een team van archeologen was aan het werk in de kloven en grotten in de woestijn van Judea. Toen stuitten ze hoog in een steile rots op een grot. Zouden ze er iets waardevols vinden, misschien oude artefacten of manuscripten zoals de Dode Zeerollen? Tot hun verrassing deden ze een geweldige ontdekking: een kostbare vondst die later de schat van Nahal Mishmar werd genoemd.

DEZE schat, verborgen in een holte en gewikkeld in riet, werd in maart 1961 ontdekt en bestond uit meer dan vierhonderd voorwerpen die vrijwel allemaal van koper waren. Onder de voorwerpen bevonden zich allerlei kronen, scepters, stukken gereedschap en wapens. De vondst is interessant voor lezers van de Bijbel, want in Genesis 4:22 wordt een zekere Tubal-Kaïn een „smeder van allerlei gereedschap van koper en ijzer” genoemd.

Er bestaan nog veel vragen over de oorsprong en achtergrond van deze schat. Maar uit deze vondst blijkt wel dat er in landen van de Bijbel al in de oudheid koper werd gewonnen, gesmolten en gegoten.

VINDPLAATSEN VAN KOPER

Vlak voordat de Israëlieten het beloofde land binnengingen, zei Mozes tegen ze: ’Uit de bergen [van het land] zult gij koper delven’ (Deuteronomium 8:7-9). Archeologen hebben in Israël en Jordanië een aantal plaatsen ontdekt waar in de oudheid koper werd gewonnen en gesmolten, zoals Feinan, Timna en Khirbat en-Nahas. Wat werd daar allemaal aangetroffen?

De omgeving rond Feinan en Timna is bezaaid met ondiepe groeven, waar mijnwerkers in een periode van minstens tweeduizend jaar koper hebben gedolven. Zelfs nu nog kunnen bezoekers overal stukjes groengespikkeld, koperhoudend steen zien liggen. De mijnwerkers hakten met stenen werktuigen in het rotsoppervlak om al het koper uit de zichtbare aders te halen. Later gingen ze met metalen werktuigen dieper graven, waarbij grotten werden vergroot en diepe schachten en tunnels werden uitgehakt. In het Bijbelboek Job staat daarvan een beschrijving (Job 28:2-11). Dit was zwaar lichamelijk werk; van de derde tot de vijfde eeuw n.Chr. veroordeelden de Romeinen verstokte misdadigers en andere gevangenen dan ook tot dwangarbeid in de kopermijnen van Feinan.

Bij Khirbat en-Nahas (wat „Ruïnes van koper” betekent) liggen enorme bergen koperslak. Dit duidt erop dat daar op industriële schaal koper werd gesmolten. Wetenschappers denken dat het erts uit nabijgelegen mijnen kwam, zoals die bij Feinan en Timna. Om het koper uit het erts te halen,  werd de temperatuur van een houtskoolvuur met blaaspijpen en blaasbalgen in acht tot tien uur opgevoerd tot wel 1200 graden. Vijf kilo erts leverde meestal één kilo koper op, waar staven van gemaakt werden. Later werden daar verschillende voorwerpen van gegoten.

KOPER IN HET OUDE ISRAËL

Bij de berg Sinaï kregen de Israëlieten van hun God, Jehovah, specifieke instructies dat dit plaatselijk gewonnen glanzende metaal gebruikt moest worden bij de bouw van de tabernakel, en later werd de tempel in Jeruzalem volgens soortgelijke instructies gebouwd (Exodus hoofdstuk 27). Het kan zijn dat ze voordat ze naar Egypte gingen al iets af wisten van metaalbewerking, of misschien hebben ze dat in Egypte geleerd. In ieder geval konden ze na de exodus een gegoten kalf maken. Ze konden ook alle koperen voorwerpen maken die nodig waren voor de dienst in de tabernakel, zoals het grote bekken en de potten, pannen, schoppen en vorken (Exodus 32:4).

Later kwamen de Israëlieten op hun tocht door de woestijn in de buurt van Funon (waarschijnlijk het tegenwoordige Feinan) waar veel koper voorkwam. Daar klaagden ze over het manna en de watervoorziening. Als straf stuurde Jehovah giftige slangen, en veel mensen stierven. Toen ze berouw hadden, deed Mozes bij Jehovah een goed woord voor ze. Jehovah gaf hem de opdracht een koperen slang te maken en die aan een hoge paal te hangen. Het verslag zegt: „Het gebeurde inderdaad dat indien een slang een man had gebeten en deze zijn blik op de koperen slang richtte, dan bleef hij in leven” (Numeri 21:4-10; 33:43).

HET KOPER VAN KONING SALOMO

Veel delen van de tempel in Jeruzalem waren van koper

Koning Salomo gebruikte een enorme hoeveelheid koper voor de tempel in Jeruzalem. Veel daarvan had zijn vader, David, op de Syriërs buitgemaakt (1 Kronieken 18:6-8). De koperen „gegoten zee”, het enorme waterbekken dat de priesters gebruikten om zich te wassen, kon zo’n 66.000 liter bevatten en woog misschien wel 27 ton (1 Koningen 7:23-26, 44-46). En bij de ingang van de tempel stonden twee kolossale koperen pilaren van 8 meter hoog, met daarbovenop kapitelen van ruim 2 meter hoog. De pilaren waren hol, met een wand van 7,5 centimeter dik, en hadden een doorsnee van 1,7 meter (1 Koningen 7:15, 16; 2 Kronieken 4:17). Het is nauwelijks voor te stellen hoeveel koper er nodig was om alleen al deze voorwerpen te maken.

In Bijbelse tijden maakten mensen ook in hun dagelijks leven veel gebruik van koper. De Bijbel noemt bijvoorbeeld wapens, boeien, muziekinstrumenten en deuren van koper (1 Samuël 17:5, 6; 2 Koningen 25:7; 1 Kronieken 15:19; Psalm 107:16). Jezus had het over „koper voor uw gordelbeurzen” en de apostel Paulus maakte melding van „Alexander, de koperslager” (Mattheüs 10:9; 2 Timotheüs 4:14).

Archeologen en historici hebben nog veel vragen over de herkomst van de koperen voorwerpen uit Bijbelse tijden en over het mysterie van de schat van Nahal Mishmar. Maar het blijft een feit dat het land dat de Israëlieten kregen inderdaad, zoals de Bijbel zegt, ’een goed land was, waar ze uit de bergen koper zouden delven’ (Deuteronomium 8:7-9).