Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

HOOFDSTUK 66

In Jeruzalem voor het Loofhuttenfeest

In Jeruzalem voor het Loofhuttenfeest

JOHANNES 7:11-32

  • JEZUS ONDERWIJST IN DE TEMPEL

In de jaren na zijn doop is Jezus heel bekend geworden. Duizenden Joden hebben zijn wonderen gezien en overal in het land wordt gepraat over wat hij allemaal doet. Nu, op het Loofhuttenfeest in Jeruzalem, zijn veel mensen dan ook naar hem op zoek.

Er wordt heel verschillend over Jezus gedacht. ‘Hij is een goed mens’, zeggen sommigen. Anderen reageren: ‘Dat is hij niet. Hij misleidt het volk’ (Johannes 7:12). Zo wordt er tijdens de eerste dagen van het feest onderling veel over Jezus gepraat. Toch durft niemand het openlijk voor Jezus op te nemen, want iedereen is bang voor de reactie van de Joodse leiders.

Halverwege het feest verschijnt Jezus in de tempel. Veel mensen zijn verbaasd over de geweldige manier waarop hij onderwijs geeft. Hij is niet naar de rabbijnse scholen geweest, dus de Joden vragen zich af: ‘Hoe kan deze man zo veel van de Schrift weten als hij niet op de scholen heeft gestudeerd?’ — Johannes 7:15.

‘Wat ik onderwijs heb ik niet van mezelf,’ legt Jezus uit, ‘maar van hem die mij heeft gestuurd. Als iemand bereid is Zijn wil te doen, zal hij weten of deze leer van God is of dat ik uit mezelf spreek’ (Johannes 7:16, 17). Het onderwijs dat Jezus geeft is in harmonie met Gods wet, dus het zou duidelijk moeten zijn dat hij God de eer wil geven, niet zichzelf.

Dan zegt Jezus: ‘Mozes heeft jullie toch de wet gegeven? Maar niemand van jullie houdt zich aan de wet. Waarom proberen jullie mij te doden?’ Sommigen in de menigte, waarschijnlijk mensen van buiten de stad, weten niet wat er allemaal speelt. Daarom geloven ze dat er wel iets mis moet zijn met Jezus om zoiets te denken. ‘U hebt een demon’, zeggen ze. ‘Wie probeert u te doden?’ — Johannes 7:19, 20.

Het waren de Joodse leiders die Jezus wilden doden toen hij anderhalf jaar geleden een man genas op de sabbat. Nu laat Jezus zien hoe onredelijk zijn toehoorders zijn en gebruikt een redenatie om ze aan het denken te zetten. Hij wijst op het feit dat een jongetje volgens de wet besneden moet worden op de achtste dag, zelfs als dat een sabbat is. Vervolgens vraagt hij: ‘Als er op een sabbat besneden wordt omdat anders de wet van Mozes wordt overtreden, waarom zijn jullie dan zo kwaad op mij als ik op een sabbat iemand weer helemaal gezond maak? Stop met oordelen naar de uiterlijke schijn, maar oordeel rechtvaardig’ (Johannes 7:23, 24).

Degenen die in Jeruzalem wonen en bekend zijn met de situatie, zeggen: ‘Dit is toch de man die ze [de leiders] willen doden? En kijk! Hij staat in het openbaar te praten en ze zeggen niets tegen hem. Zijn onze leiders er soms van overtuigd geraakt dat hij de Christus is?’ Zelf geloven ze dit in ieder geval niet en zeggen: ‘Als de Christus komt, zal niemand weten waar hij vandaan komt, maar van deze man weten we wel waar hij vandaan komt’ (Johannes 7:25-27).

Terwijl Jezus in de tempel is, zegt hij: ‘Jullie kennen mij en weten waar ik vandaan kom. Ik ben niet uit mezelf gekomen. Hij die mij heeft gestuurd, bestaat echt, en jullie kennen hem niet. Ik ken hem, omdat ik een vertegenwoordiger van hem ben, en hij heeft mij gestuurd’ (Johannes 7:28, 29). Na deze openlijke verklaring proberen ze Jezus te grijpen om hem op te sluiten of te doden. Maar dit lukt niet, want het is voor Jezus nog niet de tijd om te sterven.

Toch zijn er ook veel mensen die in Jezus geloven, en terecht. Hij heeft over water gelopen, stormen tot bedaren gebracht, door een wonder met een paar broden en wat vis duizenden mensen te eten gegeven, verlamden laten lopen, de ogen van blinden geopend, melaatsen genezen en zelfs doden opgewekt. Deze mensen hebben helemaal gelijk als ze vragen: ‘Zal de Christus bij zijn komst soms nog meer wonderen doen dan deze man?’ — Johannes 7:31.

Als de farizeeën horen wat de mensen allemaal zeggen, sturen zij en de overpriesters beambten om Jezus te arresteren.