HOOFDSTUK 23
Jezus verricht grote wonderen in Kapernaüm
MATTHEÜS 8:14-17 MARKUS 1:21-34 LUKAS 4:31-41
-
JEZUS DRIJFT EEN DEMON UIT
-
DE SCHOONMOEDER VAN PETRUS WORDT GENEZEN
Jezus heeft vier discipelen uitgenodigd om vissers van mensen te worden — Petrus, Andreas, Jakobus en Johannes. Het is nu sabbat en ze gaan naar een plaatselijke synagoge in Kapernaüm. Jezus geeft daar onderwijs en opnieuw staan de mensen versteld van zijn manier van onderwijzen. Hij spreekt met gezag, heel anders dan de schriftgeleerden.
Vandaag is er een man aanwezig die bezeten is door een demon. Midden in de synagoge begint de man te schreeuwen: ‘Wat hebben we met jou te maken, Jezus de Nazarener? Ben je gekomen om ons te vernietigen? Ik weet precies wie je bent: de Heilige van God!’ Jezus bestraft de demon en zegt: ‘Zwijg en ga uit hem weg!’ — Markus 1:24, 25.
De boze geest gilt het uit en laat de man stuiptrekkend op de grond vallen. Hij verlaat de man, maar ‘zonder hem iets aan te doen’ (Lukas 4:35). De mensen in de synagoge staan perplex. ‘Wat is dit?’, vragen ze. ‘Hij heeft zelfs gezag over onreine geesten en ze gehoorzamen zijn bevelen’ (Markus 1:27). Het duurt dan ook niet lang of er wordt in heel Galilea over deze indrukwekkende gebeurtenis gesproken.
Jezus en zijn discipelen verlaten de synagoge en gaan naar het huis van Simon Petrus. Zijn schoonmoeder is erg ziek en ligt met hoge koorts op bed. Ze vragen Jezus om haar te helpen. Hij gaat dus naar haar toe, pakt haar bij de hand en helpt haar overeind. Onmiddellijk verdwijnt de koorts en is ze genezen. Dan gaat ze voor Jezus en zijn discipelen zorgen, misschien door een maaltijd voor ze klaar te maken.
’s Avonds komen mensen van alle kanten met hun zieken naar het huis van Petrus. Al snel lijkt het alsof de hele stad zich voor de deur heeft verzameld. Iedereen wil genezen worden. ‘De mensen brengen hun zieken, die aan allerlei kwalen lijden, naar hem toe. Hij geneest de zieken door zijn handen op elk van hen te leggen’ (Lukas 4:40). Zoals was voorzegd, geneest Jezus iedereen, wat voor ziekte of kwaal iemand ook heeft (Jesaja 53:4). Hij bevrijdt zelfs degenen die door demonen zijn bezeten. Terwijl deze boze geesten worden uitgedreven, schreeuwen ze: ‘Jij bent de Zoon van God’ (Lukas 4:41). Maar Jezus bestraft ze en staat hun niet toe nog iets te zeggen. Ze weten dat Jezus de Christus is, en hij wil voorkomen dat de demonen bij anderen de indruk wekken dat ze de ware God dienen.