DOMINICAANSE REPUBLIEK
Tweeëntwintig personen verlieten de kerk
GERMAN GOMERA was de op één na jongste uit een gezin met elf kinderen. Na de dood van zijn vader en twee zussen, verhuisde zijn moeder, Luisa, met de kinderen naar de stad. Daar sloten ze zich aan bij de mennonieten, waar Luisa’s broers en hun gezinnen lid van waren.
‘In 1962 arriveerde er een speciale pioniersechtpaar’, vertelt German. ‘Er werd gezegd dat ze met hun “duivelse leerstellingen” opschudding veroorzaakten bij de inwoners. Maar toen het echtpaar aan de deur kwam bij de familie Piña, werden ze binnengevraagd. Dit grote gezin was onder de indruk van de vriendelijkheid van de pioniers en luisterde aandachtig naar hun boodschap. Het resultaat van dit bezoek was dat het hele gezin en mijn drie oudere zussen begonnen te studeren.
Toen de pioniers op een dag bij de familie Piña op bezoek waren, werd mijn moeder uitgenodigd. Ze lazen Bijbelteksten voor over de hoop eeuwig op aarde te leven. Mijn moeder vroeg: “Waarom zeggen ze dan in mijn kerk dat we naar de hemel gaan?” De broeder beantwoordde die vraag aan de hand van de Bijbel en legde uit wat daarin over de aardse
opstanding wordt gezegd. Mijn moeder reageerde positief en begon anderen te vertellen wat ze geleerd had.Toen de mennonitische predikanten te weten kwamen dat hun leden met Jehovah’s Getuigen studeerden, probeerden ze hen ervan te overtuigen daarmee te stoppen. Ze deden dat echter op een agressieve en dreigende manier. Maximina Piña, de moeder van het gezin, zei tegen hen: “Luister, ik ben volwassen en ik neem mijn eigen beslissingen.”
Uiteindelijk verlieten 22 personen de kerk en begonnen ze gemeentevergaderingen bij te wonen in een huurhuis. Mijn moeder werd gedoopt in 1965 en ik vier jaar later in 1969, op dertienjarige leeftijd.’