Maria (Jezus’ moeder)
Maria (Jezus’ moeder)
Definitie: De door God uitgekozen en hooglijk begunstigde vrouw die Jezus baarde. Er worden in de bijbel nog vijf Maria’s vermeld. De hier bedoelde was een nakomelinge van koning David, uit de stam Juda, en een dochter van Eli. Wanneer zij voor het eerst in de bijbel wordt genoemd, is zij verloofd met Jozef, die ook uit de stam Juda en een nakomeling van David was.
Wat kunnen wij uit het bijbelse verslag over Maria leren?
(1) Een les in de bereidheid om te luisteren naar wat God via zijn boodschappers zegt, ofschoon het gehoorde ons aanvankelijk misschien verontrust of onmogelijk toeschijnt. — Luk. 1:26-37.
(2) De moed om in overeenstemming te handelen met wat Lukas 1:38. Zoals uit Deuteronomium 22:23, 24 blijkt, kon het voor een ongehuwd joods meisje ernstige gevolgen hebben als zij zwanger bleek te zijn.)
men als Gods wil leert kennen en volledig op hem te vertrouwen. (Zie(3) Gods bereidheid om iemand ongeacht diens status in het leven te gebruiken. — Vergelijk Lukas 2:22-24 met Leviticus 12:1-8.
(4) Geestelijke belangen de eerste plaats toekennen. (Zie Lukas 2:41; Handelingen 1:14. Joodse vrouwen waren niet verplicht hun echtgenoten elk jaar in de paschatijd naar Jeruzalem te vergezellen, maar Maria deed dat wel.)
(5) Waardering voor morele reinheid. — Luk. 1:34.
(6) IJver in het onderwijzen van onze kinderen in het Woord van God. (Dit bleek uit wat Jezus op twaalfjarige leeftijd deed. Zie Lukas 2:42, 46-49.)
Was Maria werkelijk maagd toen zij Jezus baarde?
Luk. 1:26-31 (WV) zegt dat de engel Gabriël aan een „maagd” die Maria heette het nieuws bracht: „Gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen, die gij de naam Jezus moet geven.” Daarop zegt vers 34: „Maria echter sprak tot de engel: ’Hoe zal dit geschieden, daar ik geen gemeenschap heb met een man [„Ik ben nog maagd”, LW]?’” Matthéüs 1:22-25 (WV) voegt eraan toe: „Dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden wat de Heer gesproken heeft door de profeet, die zegt: Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon ter wereld brengen en men zal Hem de naam Immanuël geven. . . . Ontwaakt uit de slaap deed Jozef zoals de engel van de Heer hem bevolen had en nam zijn vrouw tot zich. Toch had hij geen gemeenschap met haar, totdat zij een zoon ter wereld bracht; en hij noemde Hem Jezus.”
Is dit niet in strijd met de rede? Het was voor de Schepper, die de mens het voortplantingsvermogen heeft geschonken, beslist niet onmogelijk om op bovennatuurlijke wijze een eicel in de schoot van Maria te bevruchten. Door een wonder bracht Jehovah de levenskracht en de persoonlijkheidskenmerken van zijn eerstgeboren hemelse Zoon over naar de schoot van Maria. Gods eigen werkzame kracht, zijn heilige geest, beschermde de ontwikkeling van het kind in Maria’s schoot, zodat er een volmaakt mens werd geboren. — Luk. 1:35; Joh. 17:5.
Is Maria altijd maagd gebleven?
Matth. 13:53-56, WV: „Toen Jezus deze gelijkenissen had beëindigd, ging Hij vandaar weg. Hij begaf zich naar zijn vaderstad en onderwees hen in hun synagoge, zodat ze verbaasd zeiden: ’Waar heeft Hij die wijsheid vandaan en de macht om wonderen te doen? Is Hij niet de zoon van de timmerman? Heet zijn moeder niet Maria en zijn broeders [Grieks: a·delʹfoi] Jakobus, Jozef, Simon en Judas? Wonen zijn zusters [a·delʹfai] niet allen bij ons?’” (Zou u uit deze tekst opmaken dat Jezus het enige kind van Maria was?)
De New Catholic Encyclopedia (1967, Deel IX, blz. 337) erkent met betrekking tot de in Matthéüs 13:55, 56 gebruikte Griekse woorden a·delʹfoi en a·delʹfai, dat ze „in de Grieks-sprekende wereld van de tijd waarin de evangelist leefde, de betekenis hebben van een volle broer en zuster, en door een Griekse lezer vanzelfsprekend in deze betekenis zouden worden opgevat. Tegen het einde van de 4de eeuw (ca. 380) legde Helvidius in een werk dat thans verloren is gegaan, de nadruk op dit feit ten einde te doen uitkomen dat Maria buiten Jezus nog andere kinderen had en haar aldus ten voorbeeld te stellen aan moeders van grote gezinnen. St.-Hiëronymus schreef op grond van het traditionele, door de Kerk onderwezen geloof in de eeuwige maagdelijkheid van Maria, een traktaat tegen Helvidius”.
Mark. 3:31-35, WV: „Eens kwamen zijn moeder en zijn broeders, en terwijl zij buiten bleven staan, stuurden ze iemand naar Hem toe om Hem te roepen. Er zat veel volk om Hem heen, dat het bericht doorgaf: ’Uw moeder en uw broeders daarbuiten vragen naar U.’ Hij gaf hun ten antwoord: ’Wie is mijn moeder, wie mijn broeders?’ En terwijl Hij zijn blik liet gaan over de mensen die in een kring om Hem heen zaten, zei Hij: ’Ziehier mijn moeder en mijn broeders. Want mijn broeder en mijn zuster en mijn moeder zijn zij, die de wil van God volbrengen.’” (Hier wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen Jezus’ vleselijke broers en zijn geestelijke broeders, zijn discipelen. Niemand beweert dat de verwijzing naar Jezus’ moeder iets anders betekent dan wat er staat. Is het derhalve consequent te redeneren dat de hier genoemde broeders niet zijn vleselijke broers waren, maar wellicht neven? Wanneer er niet broers maar bloedverwanten wordt bedoeld, wordt er een ander Grieks woord [sugʹge·non] gebruikt, zoals in Lukas 21:16.)
Was Maria de Moeder van God?
De engel die haar over de komende miraculeuze geboorte inlichtte, zei niet dat haar zoon God zou zijn. Hij zei: „Gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen, die gij de naam Jezus moet geven. Hij zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden. . . . Ook zal wat ter wereld wordt gebracht heilig genoemd worden, Zoon van God.” — Luk. 1:31-35, WV; wij cursiveren.
Hebr. 2:14, 17, WV: „De kinderen van één familie hebben deel aan hetzelfde vlees en bloed; daarom heeft Hij [Jezus] ons bestaan willen delen . . . Vandaar dat Hij in alles aan zijn broeders gelijk moest worden.” (Maar zou hij „in alles aan zijn broeders gelijk” zijn geweest als hij een Godmens was geweest?)
De New Catholic Encyclopedia zegt: „Maria is waarlijk de moeder Gods indien aan twee voorwaarden wordt voldaan: dat zij werkelijk de moeder van Jezus is en dat Jezus werkelijk God is” (1967, Deel X, blz. 21). De bijbel zegt dat Maria de moeder van Jezus was, maar was Jezus God? In de vierde eeuw, lang nadat het schrijven van de bijbel was voltooid, formuleerde de Kerk haar dogma van de Drieëenheid. (New Catholic Encyclopedia, 1967, Deel XIV, blz. 295; zie blz. 100, onder „Drieëenheid”.) Destijds werd Jezus Christus in de geloofsbelijdenis van Nicea door de Kerk als „waarachtig God” aangeduid. Daarna werd Maria op het Concilie van Efeze in 431 G.T. door de Kerk tot The·oʹto·kos verklaard, wat „God-barend” of „Moeder van God” betekent. Noch die uitdrukking, noch de gedachte komt echter in de tekst van enige bijbelvertaling voor. (Zie blz. 228-232, onder „Jezus Christus”.)
Was Maria zelf onbevlekt ontvangen, gevrijwaard van de erfzonde, toen haar moeder zwanger van haar werd?
De New Catholic Encyclopedia (1967, Deel VII, blz. 378-381) erkent met betrekking tot de oorsprong van deze geloofsovertuiging: „. . . de Onbevlekte Ontvangenis wordt niet uitdrukkelijk in de Schrift geleerd . . . De eerste kerkvaders beschouwden Maria als heilig, maar niet als volstrekt zondeloos. . . . Het is onmogelijk om precies te dateren wanneer de opvatting een geloofspunt is geworden, maar tegen de 8ste of 9de eeuw was ze naar het schijnt algemeen als
zodanig aanvaard. . . . [In 1854 definieerde paus Pius IX het dogma] ’dat inhoudt dat de allerheiligste Maagd Maria op het eerste ogenblik van haar ontvangenis door vrijwaring van alle smet der erfzonde zuiver was.’” Deze geloofsovertuiging werd door het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) bevestigd. — The Documents of Vatican II (New York, 1966), onder redactie van W. M. Abbott, S.J., blz. 88.De bijbel zelf zegt: „Door één mens [Adam] is de zonde in de wereld gekomen en met de zonde de dood en zo is de dood over alle mensen gekomen, aangezien allen gezondigd hebben” (Rom. 5:12, WV; wij cursiveren). Is dit ook op Maria van toepassing? De bijbel bericht dat Maria in overeenstemming met het vereiste van de Mozaïsche wet veertig dagen na Jezus’ geboorte in de tempel van Jeruzalem een zondeoffer bracht om van haar onreinheid gereinigd te worden. Ook zij had zonde en onvolmaaktheid van Adam geërfd. — Luk. 2:22-24; Lev. 12:1-8.
Is Maria met haar vleselijke lichaam naar de hemel gegaan?
In een commentaar op de afkondiging waarmee paus Pius XII in 1950 dit dogma tot een officieel katholiek geloofsartikel maakte, zegt de New Catholic Encyclopedia (1967, Deel I, blz. 972): „De Tenhemelopneming wordt in de bijbel niet uitdrukkelijk vermeld, maar toch verzekert de Paus in het afkondigingsbesluit dat de Schrift de uiteindelijke grondslag van deze waarheid is.”
De bijbel zelf zegt: „Vlees en bloed kunnen niet delen in het koninkrijk van God en het vergankelijke heeft geen aandeel in de onvergankelijkheid” (1 Kor. 15:50, WV). Jezus zei: „God is geest.” Bij Jezus’ opstanding werd hij weer geest, maar nu „een levendmakende Geest”. De engelen zijn geesten (Joh. 4:24; 1 Kor. 15:45; Hebr. 1:13, 14, WV). Waar is de schriftuurlijke basis voor de bewering dat er ook maar iemand hemels leven zou verkrijgen in een lichaam dat het fysieke milieu van de aarde nodig heeft om in leven te blijven? (Zie blz. 326-329, onder „Opstanding”.)
Is het juist om gebeden tot Maria als voorspraak op te zenden?
Jezus Christus zei: „Gij dan moet aldus bidden: ’Onze Matth. 6:9; Joh. 14:6, 14; zie ook GNB; wij cursiveren.
Vader in de hemelen . . .’” Ook zei hij: „Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door bemiddeling van mij. Indien gij iets vraagt in mijn naam, ik zal het doen.” —Zullen gebeden die via Jezus Christus tot de Vader worden opgezonden, met evenveel begrip en mededogen worden aanvaard als wanneer ze werden opgezonden via iemand die weet wat het zeggen wil als vrouw te hebben geleefd? Over de Vader vertelt de bijbel ons: „Zoals een vader zich over zijn kinderen ontfermt, ontfermt Zich Jahweh over hen, die Hem vrezen: Want Hij kent onze aard, en bedenkt, dat wij stof zijn.” Hij is „een barmhartige en ontfermende God, lankmoedig, vol van liefde en trouw” (Ps. 103:13, 14; Ex. 34:6, PC). En over Christus staat geschreven: „Wij hebben een hogepriester die in staat is mee te voelen met onze zwakheden; Hij werd zelf op allerlei manieren op de proef gesteld, precies zoals wij, afgezien van de zonde. Laten wij daarom vrijmoedig naderen tot de troon van Gods genade, om barmhartigheid en genade te verkrijgen en tijdige hulp.” — Hebr. 4:15, 16, WV.
Is het in overeenstemming met het bijbelse christendom om beelden van Maria te vereren?
Het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) heeft beslist tot dit gebruik aangemoedigd. „Deze allerheiligste Synode . . . vermaant alle zonen van de Kerk dat de eredienst, in het bijzonder de liturgische eredienst, van de Heilige Maagd, krachtig wordt bevorderd. Ze bepaalt dat de gebruiken en godsdienstoefeningen die op haar betrekking hebben, in ere gehouden moeten worden zoals in de loop der eeuwen door het leergezag van de Kerk is aanbevolen, en dat de in vroeger tijden uitgevaardigde decreten met betrekking tot de verering van beelden van Christus, de Heilige Maagd en de heiligen kerkelijk in acht genomen dienen te worden.” — The Documents of Vatican II, blz. 94, 95.
Zie voor het bijbelse antwoord „Beelden”, blz. 60-64.
Werd Maria in de eerste-eeuwse christelijke gemeente speciaal vereerd?
De apostel Petrus maakt in zijn geïnspireerde geschriften geen enkele maal melding van haar. De apostel Paulus Gal. 4:4.
heeft haar naam in zijn geïnspireerde brieven niet genoemd, maar duidde haar slechts aan als „een vrouw”. —Welk voorbeeld gaf Jezus zelf met betrekking tot zijn moeder?
Joh. 2:3, 4, WV: „Toen de wijn [op een bruiloftsfeest in Kana] opraakte, zei de moeder van Jezus tot Hem: ’Ze hebben geen wijn meer.’ Jezus zei tot haar: ’Vrouw, is dat soms uw zaak? Nog is mijn uur niet gekomen.’” (Toen Jezus nog een kind was, onderwierp hij zich aan zijn moeder en pleegvader. Maar nu hij een volwassen man was, wees hij Maria’s aanwijzing vriendelijk doch vastberaden van de hand. Zij aanvaardde deze terechtwijzing nederig.)
Luk. 11:27, 28, WV: „Terwijl Hij [Jezus] zo aan het spreken was, verhief een vrouw uit de menigte haar stem en riep Hem toe: ’Gelukkig de schoot die U gedragen heeft en de borsten die U hebben gevoed.’ Maar Hij sprak: ’Veeleer gelukkig die naar het woord van God luisteren en het onderhouden.’” (Dit zou Jezus beslist een voortreffelijke gelegenheid hebben geboden zijn moeder speciale eer te bewijzen als dit passend was geweest. Hij deed dat echter niet.)
Wat zijn de historische achtergronden van de Mariaverering?
De katholieke priester Andrew Greeley zegt: „Maria is een van de machtigste religieuze symbolen in de geschiedenis van de westerse wereld . . . Het Mariasymbool koppelt het christendom rechtstreeks aan de oude religies met hun moedergodinnen.” — The Making of the Popes 1978 (VS, 1979), blz. 227.
Interessant is de plaats waar de leerstelling dat Maria de Moeder van God is, werd bekrachtigd. „Het Concilie van Efeze kwam in 431 in de basiliek van de Theotokos bijeen. Juist daar, in de stad die zo bekend was om haar toewijding aan Artemis, of Diana, zoals de Romeinen haar noemden, waar naar verluidt haar beeld uit de hemel was gevallen, onder de schaduw van de grote tempel die vanaf 330 v. Chr. aan de Magna Mater was gewijd en die volgens de overlevering een tijdelijke woonplaats voor Maria is geweest, kon het bijna niet anders of de titel ’God-barend’ zou hoog in het vaandel staan.” — The Cult of the Mother-Goddess (New York, 1959), E. O. James, blz. 207.
Als iemand zegt —
’Gelooft u in de Maagd Maria?’
Dan zou je kunnen antwoorden: ’De Heilige Schrift zegt duidelijk dat de moeder van Jezus een maagd was, en dat geloven wij. God was zijn Vader. Het kind dat werd geboren, was werkelijk de Zoon van God, precies zoals de engel tot Maria had gezegd (Luk. 1:35).’ En misschien toevoegen: ’Maar hebt u zich ooit afgevraagd waarom het zo belangrijk was dat Jezus op die manier werd geboren? . . . Alleen op die manier kon er in een passende losprijs worden voorzien waardoor wij van zonde en de dood verlost konden worden. — 1 Tim. 2:5, 6; daarna misschien Johannes 3:16.’
Of kunnen zeggen: ’Ja. Wij geloven alles wat de Heilige Schrift over haar zegt, en daar staat onmiskenbaar dat zij maagd was toen zij Jezus baarde. Ook wat daarin nog meer staat over Maria en wat wij van haar kunnen leren, vind ik heel hartverwarmend. (Gebruik materiaal op blz. 282, 283.)’
’Jullie geloven niet in de Maagd Maria’
Dan zou je kunnen antwoorden: ’Ik besef dat er mensen zijn die niet geloven dat de Zoon van God uit een maagd is geboren. Maar dat geloven wij wel. (Sla een van onze boeken open bij een gedeelte waar deze kwestie wordt besproken en laat het de huisbewoner zien.)’ En misschien toevoegen: ’Maar is er nog meer nodig als wij gered willen worden? . . . Merk op wat Jezus in gebed tot zijn Vader zei (Joh. 17:3).’