Spreuken 26:1-28

  • Beschrijving luie mensen (13-16)

  • Niet met andermans ruzie bemoeien (17)

  • Anderen niet beetnemen (18, 19)

  • Geen hout, geen vuur (20, 21)

  • Woorden lasteraar als lekkernijen (22)

26  Zoals sneeuw niet bij de zomer past en regen niet bij de oogsttijd,zo past eer niet bij een dwaas.+  2  Net zoals een vogel reden heeft om te vluchten en een zwaluw om te vliegen,zo komt een vervloeking niet zonder werkelijke reden.*  3  Een zweep is voor het paard, een toom is voor de ezel,+en een stok* is voor de rug van de dwaas.+  4  Antwoord een dwaas niet naar zijn dwaasheid,anders stel je je op zijn niveau.*  5  Antwoord een dwaas naar zijn dwaasheid,anders denkt hij dat hij wijs is.+  6  Als iemand die zijn eigen voeten verminkt en zichzelf schade toebrengt,*is de man die zaken toevertrouwt aan een dwaas.  7  Even slap* als de benen van een verlamdeis een spreuk in de mond van een dwaas.+  8  Als iemand die een steen vastbindt aan een slinger,is de man die eer geeft aan een dwaas.+  9  Als een doornstruik in de hand van een dronkaardis een spreuk in de mond van een dwaas. 10  Als een boogschutter die in het wilde weg schiet,*is iemand die een dwaas of een voorbijganger inhuurt. 11  Zoals een hond terugkeert naar zijn braaksel,zo herhaalt de dwaas zijn dwaasheid.+ 12  Heb je een man gezien die denkt dat hij wijs is?+ Er is meer hoop voor een dwaas dan voor hem. 13  Een luiaard zegt: ‘Er is een jonge leeuw op de weg,een leeuw op het plein!’+ 14  Een deur draait op zijn scharnieren*en de luiaard op zijn bed.+ 15  De luiaard steekt zijn hand in de feestschaalmaar is te moe om hem naar zijn mond te brengen.+ 16  De luiaard denkt dat hij wijzer isdan zeven mensen die een verstandig antwoord geven. 17  Als iemand die een hond bij zijn oren grijpt,is een voorbijganger die zich boos maakt over* een ruzie die hem niet aangaat.+ 18  Zoals een waanzinnige die brandende projectielen en dodelijke pijlen* afschiet, 19  zo is de man die een ander beetneemt en zegt: ‘Het was maar een grap!’+ 20  Waar geen hout is, gaat het vuur uit,en waar geen lasteraar is, houdt ruzie op.+ 21  Als houtskool op smeulende kolen en hout op het vuuris een ruziemaker die een ruzie laat oplaaien.+ 22  De woorden van een lasteraar zijn als lekkernijen*die men graag naar binnen laat glijden, tot diep in de buik.+ 23  Als zilverglazuur op een potscherfzijn lieve woorden uit* een slecht hart.+ 24  Wie anderen haat, verbloemt dat met zijn lippen,maar in zijn binnenste schuilt bedrog. 25  Al praat hij vriendelijk, vertrouw hem niet,want in zijn hart huizen zeven walgelijke dingen.* 26  Hoewel bedrog zijn haat verhult,zal zijn slechtheid onthuld worden in de gemeente. 27  Wie een kuil graaft valt er zelf inen wie een steen wegrolt wordt er zelf door getroffen.+ 28  De leugentong haat de mensen die hij verpletterten een vleiende mond is verwoestend.+

Voetnoten

Of mogelijk ‘zo komt een onterechte vervloeking niet uit’.
Of ‘roede’.
Of ‘zodat je je niet aan hem gelijk maakt’.
Lett.: ‘geweld drinkt’.
Of ‘bungelend’.
Of ‘die iedereen verwondt’.
Of ‘pengat’.
Of mogelijk ‘zich bemoeit met’.
Of ‘en pijlen en dood’.
Of ‘dingen die gulzig worden ingeslikt’.
Lett.: ‘vurige lippen met’.
Of ‘want zijn hart is compleet walgelijk’.