Jeremia 29:1-32

  • Jeremia’s brief aan bannelingen in Babylon (1-23)

    • Israël na 70 jaar terug (10)

  • Boodschap voor Semaja (24-32)

29  Dit is de tekst van de brief die de profeet Jeremia vanuit Jeruzalem stuurde aan de rest van de oudsten onder de ballingen, de priesters, de profeten en het hele volk dat Nebukadne̱zar in ballingschap had weggevoerd van Jeruzalem naar Babylon. 2  Dat was nadat koning Jecho̱nja,+ de koningin-moeder,*+ de hofbeambten, de leiders van Juda en Jeruzalem, de ambachtslieden en de metaalbewerkers* uit Jeruzalem waren weggegaan.+ 3  Hij gaf de brief mee aan Ela̱sa, de zoon van Sa̱fan,+ en Gema̱rja, de zoon van Hilki̱a, die door koning Zedeki̱a+ van Juda naar Babylon werden gestuurd, naar koning Nebukadne̱zar van Babylon. In de brief stond: 4  ‘Dit zegt Jehovah van de legermachten, de God van Israël, tegen alle ballingen, die ik van Jeruzalem naar Babylon in ballingschap heb laten gaan: 5  “Bouw huizen en ga erin wonen. Leg tuinen aan en eet de opbrengst ervan. 6  Trouw en krijg zonen en dochters. Kies vrouwen voor je zonen en huwelijk je dochters uit, zodat zij ook zonen en dochters krijgen. Jullie moeten daar in aantal toenemen, niet afnemen. 7  Draag bij aan de vrede in de stad waarheen ik jullie heb verbannen, en bid ervoor tot Jehovah, want als zij vrede heeft, hebben jullie vrede.+ 8  Want dit zegt Jehovah van de legermachten, de God van Israël: ‘Laat je niet misleiden door de profeten en de waarzeggers bij jullie+ en luister niet naar de dromen die ze dromen. 9  Want “ze profeteren leugens tot jullie in mijn naam. Ik heb ze niet gestuurd”,+ verklaart Jehovah.’”’ 10  ‘Want dit zegt Jehovah: “Wanneer er 70 jaar in Babylon zijn vervuld, zal ik aandacht voor jullie hebben+ en mijn belofte nakomen door jullie naar deze plaats terug te brengen.”+ 11  “Want ik weet heel goed wat ik voor jullie in gedachten heb,” verklaart Jehovah, “vrede en geen ellende,+ om jullie een toekomst en een hoop+ te geven. 12  En jullie zullen me aanroepen, bij me komen en tot me bidden, en ik zal naar jullie luisteren.”+ 13  “Jullie zullen me zoeken en me vinden,+ want jullie zullen me met je hele hart zoeken.+ 14  En ik zal me door jullie laten vinden”,+ verklaart Jehovah. “Ik zal jullie uit gevangenschap terugbrengen en jullie verzamelen uit alle volken en plaatsen waarheen ik jullie verstrooid heb”,+ verklaart Jehovah. “En ik zal jullie terugbrengen naar de plaats waaruit ik jullie in ballingschap heb laten gaan.”+ 15  Maar jullie hebben gezegd: “Jehovah heeft voor ons in Babylon profeten aangesteld.” 16  Daarom zegt Jehovah tegen de koning die op de troon van David+ zit en tegen alle mensen die in deze stad wonen, jullie broeders die niet met jullie in ballingschap zijn gegaan: 17  “Dit zegt Jehovah van de legermachten: ‘Ik stuur het zwaard, de hongersnood en de epidemie* op ze af+ en ik zal rotte* vijgen van ze maken die zo slecht zijn dat ze niet te eten zijn.’”+ 18  “En ik zal ze achtervolgen met het zwaard,+ de hongersnood en de epidemie, en ik zal een schrikbeeld van ze maken voor alle koninkrijken op aarde,+ een vloek, een verschrikking, een aanfluiting+ en een schande bij alle volken waarheen ik ze zal verdrijven,+ 19  omdat ze niet hebben geluisterd naar mijn woorden die ik aan ze heb overgebracht via mijn dienaren, de profeten,” verklaart Jehovah, “die ik steeds weer* heb gestuurd.”+ “Maar jullie hebben niet geluisterd”,+ verklaart Jehovah. 20  Luister daarom naar het woord van Jehovah, ballingen, jullie die ik uit Jeruzalem heb weggestuurd naar Babylon. 21  Dit zegt Jehovah van de legermachten, de God van Israël, over Achab, de zoon van Kola̱ja, en over Zedeki̱a, de zoon van Maäse̱ja, die in mijn naam leugens profeteren tot jullie:+ “Ik geef ze in handen van koning Nebukadne̱zar* van Babylon en hij zal ze voor jullie ogen doden. 22  En wat er met hen gebeurt zal door alle ballingen van Juda in Babylon als een vloek gebruikt worden: ‘Mag Jehovah met jullie doen zoals hij heeft gedaan met Zedeki̱a en Achab, die door de koning van Babylon in het vuur zijn geroosterd!’ 23  Want ze hebben zich schandelijk gedragen in Israël+ door overspel te plegen met vrouwen van anderen en door in mijn naam leugens te verkondigen die ik hun niet heb geboden.+ ‘Ik ben degene die het weet en ik ben getuige’,+ verklaart Jehovah.”’ 24  ‘En tegen Sema̱ja+ van Ne̱chelam moet je zeggen: 25  “Dit zegt Jehovah van de legermachten, de God van Israël: ‘Omdat jij in jouw naam brieven hebt gestuurd aan alle inwoners van Jeruzalem, aan de priester Zefa̱nja,+ de zoon van Maäse̱ja, en aan alle priesters, waarin staat: 26  “Jehovah heeft je als priester aangesteld in de plaats van de priester Jo̱jada, om de opziener van het huis van Jehovah te worden, om toezicht te houden op iedere idioot die zich als een profeet gedraagt en om hem in het blok en in de halsboei* te slaan.+ 27  Waarom heb je Jeremia van A̱nathoth+ dan niet gestraft, die zich bij jullie als een profeet gedraagt?+ 28  Want hij heeft ons zelfs in Babylon de boodschap gestuurd: ‘Het gaat lang duren! Bouw huizen en ga erin wonen. Leg tuinen aan en eet de opbrengst ervan+ . . .’”’”’ 29  Toen de priester Zefa̱nja+ die brief las in het bijzijn van de profeet Jeremia, 30  kwam het woord van Jehovah tot Jeremia: 31  ‘Stuur alle ballingen de boodschap: “Dit zegt Jehovah over Sema̱ja van Ne̱chelam: ‘Omdat Sema̱ja tot jullie heeft geprofeteerd terwijl ik hem niet had gestuurd en hij jullie in leugens wilde laten geloven,+ 32  daarom zegt Jehovah: “Ik richt mijn aandacht op Sema̱ja van Ne̱chelam en op zijn nageslacht. Geen van zijn nakomelingen zal onder dit volk in leven blijven, en hij zal het goede dat ik voor mijn volk zal doen, niet zien”, verklaart Jehovah, “want hij heeft aangezet tot opstand tegen Jehovah.”’”’

Voetnoten

Of mogelijk ‘bouwers van bolwerken’.
Of ‘vrouwe’.
Of mogelijk ‘opengebarsten’.
Of ‘ziekte’.
Lett.: ‘terwijl ik vroeg opstond’.
Lett.: ‘Nebukadrezar’, een spellingsvariant.
Of ‘aan de schandpaal’.