Openbaring 22:1-21
22 En hij toonde mij een rivier van water des levens,+ helder als kristal, die vanuit de troon van God en van het Lam+ stroomde
2 over het midden van haar brede straat. En aan deze en aan gene zijde van de rivier [stonden] bomen*+ des levens, die twaalf vruchtoogsten voortbrengen, elke maand hun vruchten opleverend.+ En de bladeren van de bomen [waren] tot genezing van de natiën.+
3 En er zal geen enkele vervloeking meer zijn.+ Maar de troon van God+ en van het Lam+ zal in [de stad*] zijn, en zijn slaven zullen heilige dienst voor hem verrichten;*+
4 en zij zullen zijn aangezicht zien,+ en zijn naam zal op hun voorhoofd zijn.+
5 Ook zal er geen nacht meer zijn,+ en zij hebben geen lamplicht nodig, noch [hebben zij] zonlicht, want Jehovah* God zal hen verlichten,+ en zij zullen als koningen regeren tot in alle eeuwigheid.+
6 En hij zei tot mij: „Deze woorden zijn getrouw en waarachtig;+ ja, Jehovah,* de God van de geïnspireerde uitingen*+ van de profeten,+ heeft zijn engel uitgezonden om aan zijn slaven de dingen te tonen die binnenkort gebeuren moeten.+
7 En zie! ik kom vlug.+ Gelukkig is een ieder die de woorden van de profetie van deze boekrol onderhoudt.”+
8 Nu dan, ik, Joha̱nnes, was het die deze dingen hoorde en zag. En toen ik gehoord en gezien had, viel ik neer om te aanbidden+ voor de voeten van de engel die mij deze dingen had getoond.
9 Maar hij zegt tot mij: „Pas op! Doe dat niet! Ik ben slechts een medeslaaf van u en van uw broeders die profeten zijn+ en van hen die de woorden van deze boekrol onderhouden. Aanbid God.”+
10 Ook zegt hij tot mij: „Verzegel de woorden van de profetie van deze boekrol niet,* want de bestemde tijd is nabij.+
11 Wie onrechtvaardigheid doet, doe nog verder onrechtvaardigheid;+ en de vuile worde nog verder vuilgemaakt;+ maar laat de rechtvaardige+ nog verder rechtvaardigheid doen, en laat de heilige nog verder geheiligd worden.+
12 ’Zie! Ik kom vlug,+ en het loon+ dat ik geef, heb ik bij mij, om een ieder te vergelden naar zijn werk.+
13 Ik ben de Alfa en de Omega,*+ de eerste en de laatste,+ het begin en het einde.
14 Gelukkig zijn zij die hun lange gewaden wassen,+ opdat hun het recht wordt verleend om naar de bomen* des levens [te gaan]+ en zij ingang in de stad mogen verkrijgen door haar poorten.+
15 Buiten zijn de honden+ en zij die spiritisme beoefenen*+ en de hoereerders+ en de moordenaars en de afgodendienaars en een ieder die op de leugen gesteld is en ze beoefent.’+
16 ’Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden om aan U getuigenis van deze dingen af te leggen voor de gemeenten. Ik ben de wortel+ en de nakomeling+ van Da̱vid, en de heldere morgenster.’”+
17 En de geest*+ en de bruid+ blijven zeggen: „Kom!” En laat een ieder die het hoort, zeggen: „Kom!”+ En een ieder die dorst heeft, kome;+ een ieder die wil, neme het water des levens om niet.+
18 „Ik leg getuigenis af aan een ieder die de woorden van de profetie van deze boekrol hoort: Indien iemand een toevoeging aan deze dingen maakt,+ zal God hem de plagen toevoegen+ die in deze boekrol beschreven zijn;
19 en indien iemand iets afneemt van de woorden van de boekrol van deze profetie, zal God zijn deel afnemen van de bomen des levens+ en van de heilige stad,+ dingen die in deze boekrol beschreven zijn.
20 Hij die getuigenis van deze dingen aflegt, zegt: ’Ja, ik kom vlug.’”+
„Amen! Kom, Heer Jezus.”
21 [Moge] de onverdiende goedheid van de Heer Jezus Christus* met de heiligen [zijn].*+
Voetnoten
^ Lett.: „boom” (in de zin van „geboomte”); of: „hout.” Gr.: xuʹlon.
^ Of: „haar”, d.w.z. de stad.
^ Zie App. 1D.
^ Zie App. 1D.
^ Of: „van de geesten.” Gr.: ton pneuʹma·ton; Lat.: spi·riʹtu·um.
^ „Verzegel . . . niet.” Of: „Houd . . . niet geheim.”
^ „Zij die spiritisme beoefenen.” Of: „tovenaars.” Lett.: „drogerijenmengers (drugsmengers).” Gr.: farʹma·koi.
^ Of: „de geïnspireerde uiting.”
^ „Christus”, VgSyh; אA laten het weg.
^ „Met de heiligen [zijn]. Amen!”, א; Syh: „met alle heiligen [zijn]. Amen!”; Vgc: „met u allen [zijn]. Amen!”; AVg: „met allen [zijn].”