Mattheüs 2:1-23
2 Nadat Jezus in de dagen van koning Hero̱des+ te Be̱thlehem+ in Jude̱a geboren was, zie! astrologen*+ uit oostelijke streken kwamen naar Jeru̱zalem
2 en zeiden: „Waar is degene die als koning+ der joden geboren is? Want wij hebben zijn ster gezien+ [toen wij] in het oosten [waren]*, en wij zijn gekomen om hem hulde te brengen.”
3 Toen koning Hero̱des dit hoorde, raakte hij in beroering en heel Jeru̱zalem met hem;
4 en na alle overpriesters en schriftgeleerden van het volk bijeengeroepen te hebben, ging hij bij hen informeren waar de Christus* geboren zou worden.
5 Zij zeiden tot hem: „Te Be̱thlehem+ in Jude̱a; want zo is het door bemiddeling van de profeet geschreven:
6 ’En gij, o Be̱thlehem*+ van het land van Ju̱da, zijt geenszins de onbeduidendste [stad] onder de bestuurders* van Ju̱da, want uit u zal een bestuurder*+ voortkomen, die mijn volk, I̱sraël, zal weiden.’”+
7 Toen ontbood Hero̱des in het geheim de astrologen en kwam van hen nauwkeurig de tijd te weten waarop de ster was verschenen;
8 en hij zond hen naar Be̱thlehem en zei: „Gaat, stelt een nauwkeurig onderzoek in naar het jonge kind, en wanneer GIJ het gevonden hebt, bericht het mij dan, opdat ook ik het hulde kan gaan brengen.”+
9 Na de koning te hebben aangehoord, gingen zij heen; en zie! de ster die zij gezien hadden [toen zij] in het oosten [waren],*+ ging voor hen uit, totdat ze stilhield boven de plaats waar het jonge kind was.
10 Bij het zien van de ster verheugden zij zich dan ook zeer.
11 En toen zij het huis waren binnengegaan, zagen zij het jonge kind met zijn moeder Mari̱a, en neervallende, brachten zij het hulde. Ook openden zij hun schatten en boden het geschenken aan: goud en geurige hars en mirre.
12 Omdat hun in een droom echter een goddelijke waarschuwing+ was gegeven niet naar Hero̱des terug te keren, trokken zij langs een andere weg naar hun land terug.
13 Nadat zij weggetrokken waren, zie! daar verscheen Jehovah’s* engel+ in een droom aan Jo̱zef en zei: „Sta op, neem het jonge kind en zijn moeder en vlucht naar Egy̱pte, en blijf daar totdat ik het u zeg, want Hero̱des staat op het punt het jonge kind te zoeken ten einde het om te brengen.”
14 Hij stond derhalve op en nam het jonge kind en zijn moeder ’s nachts mee en trok weg naar Egy̱pte,
15 en hij bleef daar tot het overlijden van Hero̱des, opdat vervuld+ zou worden hetgeen Jehovah* door bemiddeling van zijn profeet had gesproken, toen hij zei: „Uit Egy̱pte+ heb ik mijn zoon geroepen.”
16 Toen Hero̱des nu zag dat hij door de astrologen* om de tuin was geleid, ontstak hij in grote woede, en hij zond [mannen] uit en liet in Be̱thlehem en in het gehele gebied daarvan alle jongetjes van twee jaar oud en daaronder — overeenkomstig de tijd die hij nauwkeurig van de astrologen te weten was gekomen+ — om het leven brengen.
17 Toen werd vervuld hetgeen door bemiddeling van de profeet Jeremi̱a was gesproken, die zei:
18 „Een stem werd gehoord in Ra̱ma,+ geween en veel geweeklaag; het was Ra̱chel,+ die weende om haar kinderen, en zij wilde zich niet laten troosten, omdat zij er niet meer zijn.”
19 Toen Hero̱des was overleden, zie! daar verscheen Jehovah’s* engel in een droom+ aan Jo̱zef in Egy̱pte
20 en zei: „Sta op, neem het jonge kind en zijn moeder en begeef u op weg naar het land I̱sraël, want zij die de ziel* van het jonge kind zochten, zijn dood.”
21 Hij stond derhalve op en nam het jonge kind en zijn moeder en trok het land I̱sraël binnen.
22 Toen hij echter hoorde dat Archela̱üs in de plaats van zijn vader Hero̱des als koning over Jude̱a regeerde, werd hij bevreesd daarheen te gaan. Daar hem bovendien in een droom een goddelijke waarschuwing was gegeven,+ trok hij zich terug naar het gebied van Galile̱a,+
23 en [daar] aangekomen, woonde hij in een stad genaamd Na̱zareth,*+ opdat vervuld zou worden hetgeen door bemiddeling van de profeten was gesproken: „Hij zal een Nazarener*+ worden genoemd.”
Voetnoten
^ Of: „magiërs.” Gr.: maʹgoi.
^ Of: „wij hebben zijn ster vanuit het oosten gezien.”
^ „De Christus.” Gr.: ὁ χριστός (ho Chriʹstos); J1-14,16-18,22(Hebr.): המשיח (ham·Ma·sjiʹach, „de Messias; de Gezalfde”).
^ Bet.: „Huis des broods.” Gr.: Beʹthle·em; J17,18,22(Hebr.): Bēth leʹchem.
^ Of: „leiders.” Gr.: he·geʹmo·sin.
^ Of: „een leider.” Gr.: he·gouʹme·nos.
^ Of: „die zij vanuit het oosten hadden gezien.”
^ Zie App. 1D.
^ Zie App. 1D.
^ Of: „magiërs.”
^ Zie App. 1D.
^ Of: „het leven.” Gr.: psuʹchen; J17,18,22(Hebr.): neʹfesj. Zie App. 4A.
^ Of: „Spruit-stad.” Gr.: Naʹza·ret; J22(Hebr.): Na·tseʹreth.